Inderdaad, reeds twintig jaar lang bestaat de Heemkundige Kring Diepenbeek. Het waren Hari Vandebroek, onze betreurde eerste voorzitter en René Vanaken onze penningmeester, die op 20 oktober 1978 de Heemkundige kring van Diepenbeek oprichtten. Het idee daartoe om ook in Diepenbeek een Heemkundige kring op te richten kaderde in "Het jaar van het dorp".
Het was mede onder impuls van wijlen Arthur Wouters, de gewezen gouwvoorzitter, dat onze kring het levenslicht zag. Onder de eerste bestuursleden vernoem ik hier graag onze burgemeester Etienne Steegmans, die sinds de start het secretariaat heeft waargenomen. Andere werkers van het eerste uur waren Jef Castermans, Armand Mesotten, Georges Habex, Paul Maris en onze betreurde Antoine Speelmans. Ook waren er Yvan Blokken, Renaat Vanhove, Guy Voets en Guido Vanspauwen, leden die ondertussen om allerlei redenen hebben afgehaakt. Maar af en toe kwam er ook nieuw bloed in de kring. Reeds vrij vroeg waren het Willy Billen en René Lambrechts. Later Ivo Claesen en zijn vrouw Brigitte Holsteens en Arie Vermin. Brigitte kon echter niet lang meewerken, want twee leden van hetzelfde gezin in de kring was voor een jong koppel een te zware belasting. Roger Frederix kwam wat later onze kring versterken. Ook Pierre Leuraers, Louis Vanderlinden, Guido Wijsmans, Aurelia Voets en Omèr Jouck hebben gedurende een korte periode deel uitgemaakt van onze kring. Onze laatste aanwinsten zijn Guillaume Martens, Michel Stox en Paul Claes. Tot daar de leden van onze kring.
Maar waarom een heemkundige kring in Diepenbeek? Wat waren de doelstellingen van de stichters en de huidige leden van de kring? Was het enkel een nostalgisch genootschap dat niet kon loslaten van het verleden? Waren het dromers die dachten dat het vroeger allemaal beter was? Ik denk het niet. Nostalgie was zeker een drijfveer. Maar heemkunde is meer dan dat. Een volk dat zijn verleden niet kent, heeft geen toekomst, zegt men soms. Veel is daarvan waar. In de Heemkundige Kring hebben we het niet altijd over de grote geschiedenis , maar meer over de kleine geschiedenis van een plaatselijke leefgemeenschap. Wij zijn geïnteresseerd in de evolutie van een rurale leefgemeenschap naar de gemeenschap die we vandaag zijn. We hebben aandacht voor onze plaatselijke monumenten en dan bedoel ik zowel de materiële als de “menselijke” monumenten. Wie is niet fier op onze 500-jarige kerktoren, op ons kasteel in de Stationsstraat, op de tiendenschuur van Bouquetwinning, maar ook op de kapel van St.-Rochus en al de andere kapellen in Diepenbeek en laat ons dan ook maar het “Klein cafeeke” vernoemen? Maar ook waren er de monumenten als Fump, Jef Bok, Noenke Tie, Dauten Tin, de Rosse Slachter, het Zoat Harieke en zovele anderen. Ook voor hen hebben we aandacht.
Hoe leefden de Diepenbekenaren vroeger, in het verre en het nabije verleden?
Voor het niet zo verre verleden kunnen we terugvallen op mensen als Finneke de Wijsvrouw, Liske van Fons en Marie van Peten. Ook mogen we Door en Nes van Djang van Pie niet vergeten die zulke fantastische verhalen weten te vertellen, dat je je niet kunt indenken, dat het wel eens waar geweest zou kunnen zijn wat ze te vertellen hebben. Verhalen waarin deze prachtmensen ons leren om gelukkig te zijn met de kleine dingen van het leven. Waarin ze ons aantonen dat de maatschappij van vroeger veel toleranter was dan die van nu, alhoewel iedereen meent dat het andersom is. Vroeger kon men nog fratsen uithalen waarbij het hele dorp plat ging van het lachen en waar het “slachtoffer” ook nog mee kon lachen. Vandaag de dag stapt men voor zulke zaken naar de rechtbank. Wij willen echter ook niet een ideaal beeld ophangen van ons verleden. Het is niet zo, dat vroeger alles beter was. Vroeger was er geen sociaal systeem dat als vangnet dienst deed. Als je toen tegenslag had, dan zag je zwarte sneeuw.
Voor het verre verleden moeten we in historische documenten duiken, om het allemaal op te zoeken. E.H. Arthur Daenen heeft ons daarbij veel geholpen. Ook was er Jos Pieters, die dankzij veel veldwerk, erin slaagde, om het Diepenbeek van vroeger te laten herleven in zijn boeken en korte verhalen. Maar wat betekenen al die inspanningen, als we ze niet kunnen delen met de inwoners van onze gemeente? Dat was ook de gedachte van de eerste leden van onze kring. Daarom een tijdschrift. “Het Alvermenneke” dat volgend jaar zijn twintigste jaargang tegemoet gaat. In ons tijdschrift vinden we de neerslag van het geleverde werk achter de schermen.
Om volgend jaar de twintigste verjaardag van ons tijdschrift te vieren, hebben we het idee opgevat, om Diepenbeek te verrijken met een nieuw beeld. Het zal een “Pettemesjödder” worden in arduin. Uit dezelfde materie gekapt als de Diepenbekenaren van vroeger. De mensen die door hard werken een bloeiende leefgemeenschap wisten op te bouwen.
Het zal het tweede beeld zijn dat we Diepenbeek willen schenken.
Ter gelegenheid van ons tienjarig bestaan was dat het “Alvermenneke”, dat nu in de schaduw van de Servaastoren staat. Het was het eerste beeldje van die aard in onze gemeente.
Maar op die twintig jaar hebben we meer gedaan dan een tijdschrift uitgeven en voor een beeldje zorgen. We hebben vele boeken gepubliceerd die we zelf samenstelden of die door anderen werden geschreven. Jos Pieters was zeker onze productiefste schrijver, gevolgd door Arthur Daenen. De lijst van publicaties is ondertussen al aanzienlijk geworden.
Ook waren er de memorabele vertelavonden, “Griezelen bij kaarslicht” waar we de Diepenbekenaren probeerden onder te dompelen in de tijd van vroeger. Spookverhalen en “aonjaogers” stonden op het programma. Wie kan de vertelling van Toine Speelmans over het spook aan de Blauw Stijlkens vergeten? Wie zal het hoofdpersonage van zijn verhaal vergeten die “al zijn miserie vót piesde tegen inne dükke boom midd’n op de stroat”. Heerlijk was dat. Wie kan het “spoek” vergeten, voorgedragen door Hari Vandebroek en geschreven door Bart Mesotten? Wie herinnerd zich niet die uitspraak “Boë mót iech h’m leggen”? Hoe dikwijls heeft Diepenbeek gegierd van het lachen, als Armand Mesotten ons vertelde over Fump of over Zoat Harieke, over menier Emiel en Noenke Tie? Maar wie heeft ook niet de ernstige artikels gelezen in het Alvermenneke over “Het Kerkelijke Leven in Diepenbeek in de zeventiende en achttiende eeuw” of over die jonge Diepenbekenaar die sneuvelde aan het front in W.O.I.?
Onze “bonte avonden” “Euver teen en taander” mogen we ook niet vergeten evenals onze diareportages “De Weerwolf” en “De Schoverik”. Er waren ook de kortfilms “De Kwelling” en “De Witte Juffroouw”, waar onze penningmeester René Vanaken een aardige hand in had.
Er waren de opgravingen op het Kapelveld, op ’t Steentje en op het Hof Terwaerden. Soms met, soms zonder succes. Maar we hebben het met veel plezier (en zweet) gedaan.
Ook waren er de verschillende Openmonumentendagen waaraan we onze medewerking hebben verleend en die aanleiding waren om opnieuw een Diepenbeeks bier te brouwen. En hoe kon dat bier anders heten als “Aonjaoger”! We stelden de Diepenbekenaar in de gelegenheid om de toren van kerk en kasteel te bezoeken. Om een bezoek te brengen aan de tiendenschuur van Bouquetwinning en de kapel van het klooster.
Er waren onze tentoonstellingen over beide wereldoorlogen, Diepenbeekse prentkaarten, en schilderijen over Diepenbeek. Er waren ook de tentoonstellingen van oude bid- en devotieprentjes, en oud landbouwalaam.
Jarenlang hebben we gepoogd, om het Kamezoolkes- en kazekeinkesbal van de grond te krijgen. Ik denk dat dat het enige is wat ons niet echt gelukt is.
We hebben op twintig jaar ook aardig wat oude gebruiksvoorwerpen verzameld. Spijtig genoeg beschikken we niet over een aangepaste tentoonstellingsruimte om al dat materiaal uit te stallen.
Ook mogen we vandaag het opzoekingswerk van wijlen Toine Speelmans in het kader van zijn stamboomonderzoek niet vergeten. Het archief dat hij verzamelde, is een schat voor Diepenbeek. We zullen er verder aan werken ten dienste van de Diepenbeekse bevolking.
We hebben hard gewerkt en we zijn zinnens om in de toekomst op dezelfde weg verder te gaan.
Reeds meer dan drie jaar werkt een groep van onze kring aan de opmaak van een Diepenbeeks Dialectenwoordenboek. Het zal een aanwinst voor Diepenbeek zijn. Meer dan 6000 woorden werden reeds verzameld en oneindig veel uitdrukkingen. Het zal een bekroning vormen van jaren lang hard werken. Het past hier ook, al die Diepenbekenaren te bedanken die ons oude woorden, uitdrukkingen en spotnamen bezorgden. Dit woordenboek zal waarschijnlijk het levenslicht zien in de eerste helft van volgend jaar. Het feit dat we zoveel energie en tijd investeren in een Diepenbeeks dialectenwoordenboek bewijst, dat wij van mening zijn, dat het Diepenbeeks dialect niet mag verloren gaan. Wij willen dit bewaren voor de toekomstige generatie. Het AN zal en moet de omgangstaal blijven in het Nederlandstalige deel van Europa. We mogen ons niet terugplooien op ons dialect, omdat we ons dan isoleren, wat zeker niet de bedoeling kan zijn. Wij zijn er anderzijds wel van overtuigd, dat het plaatselijk dialect een meerwaarde kan geven aan het plaatselijke sociale leven. Probeer maar eens een goede mop in het AN te vertellen. Een dialect heeft meer en andere woorden en uitdrukkingen om iets plastisch te omschrijven. Een verhaal vertellen van “Fump” in het AN is een doodzonde waarbij de kracht van het verhaal zelf verloren gaat.
Wanneer men het dialect op school wenst te promoten, dan moet er allereerst les gegeven worden in het dialect (één uur per week) en moet er op de lagere school actief dialect gesproken worden tijdens de speeltijd. Het probleem is echter, dat meer dan de helft van de ouders van Diepenbeekse kinderen geen Diepenbeeks dialect kennen en het dus ook niet kunnen doorgeven aan hun kinderen.